Bespiegeling

Maarten Wiersma

Mijn Vader

Ik ben van 1955, zo’n tien jaar na de oorlog. Toch was daar nog iets van te merken toen ik een jaar of vijf was. Meubels, inrichting, vloerbedekking en gebruiksvoorwerpen waren ver vooroorlogs, nu zou je dat meuk noemen. Een sensatie toen nieuwe voorwerpen arriveerden. Boven de eettafel een lamp met een ‘koperen’ ring en een kunststof rooster, ook nog in hoogte verstelbaar. Loodzware crapauds met van die zij-oren, vonden hun weg naar de zee-baby’s zoals mijn zussen ze noemden, de studenten van de zeevaartschool tegenover ons huis in Groningen. In de plaats van deze crapauds kwamen nieuwe, moderne supersterke mahonie stoelen met een skai bekleding, die wij nu nog dagelijks gebruiken, nu wel met andere bekleding. Vinyl vloerbedekking in de achterkamer, draadomroep en … aardgas i.p.v. stadsgas. De hele straat stond vol met in jouw ogen nog prima keukenapparatuur, maar niet geschikt te maken voor aardgas.

Mijn vader werkte bij de gasfabriek, daar werd ‘stadsgas’ gemaakt uit steenkool, het overblijvende cokes werd gebruikt als brandstof voor de zware industrie. Om twaalf uur ging de sirene, die konden wij thuis horen, mijn vader liep dan in vijf minuten naar huis voor de gezamenlijke warme maaltijd, om zo tegen twee uur weer te beginnen.

Alles wat met scheepvaart te maken had, had de interesse van mijn vader. Boeken over schepen waren alleen interessant als het historische beschrijvingen waren. Al vrij jong las ik reisverslagen van vierkant getuigde zeilschepen, las ik over zeeslagen, onder andere de heroïsche beschrijving van de achtervolging van het Duitse slagschip de Bismarck en ook andere boeken met belangrijke wendingen in de Tweede Wereldoorlog. Mijn vader had als jonge dienstdoende soldaat de ultieme beklemming gevoeld van de naderende overweldiging, brutaliteit tegen degelijk fatsoen.

Een aanrader is een boek van mijn vader ‘Toxopeus Omnibus’, tweedehands nog te verkrijgen. Bijna elk jaar, zo eind november, lees ik het weer, bij voorkeur als het hard waait. Een boek met verhalen over onwaarschijnlijke reddingen boven Ameland, Schiermonnikoog en Rottum, geschreven door een verteller met een enorm understatement. Na in 24 uur met windkracht elf boven de eilanden drie mensen gered te hebben, loopt Klaas Toxopeus naar huis met de enige mededeling aan zijn vrouw: “Dat gaat je niet in je koude kleren zitten,” stopt een pijp en gaat over tot de orde van de dag. Heerlijk vind ik dat. Echt niet om nu te zeggen dat vroeger alles …, maar dit soort onvervalst zeemanschap wordt nu vervangen door technologie, teamwork en tien keer meer power.

Stel je eens voor: de stoker werd zo’n beetje opgesloten in een krappe machinekamer, luik dicht en knevel erop, met een, jawel, 200 pk stampende diesel, en dan het zeegat uit met elf op de kop, dat was de gang van zaken. Soms zeven uren ononderbroken in het lawaai en de olielucht niet wetend wat er buiten gaande was en dat op een glas water en een metworst.
N.B. het motorvermogen van de grotere moderne reddingboten is zo rond de 2000 pk.

De reddingsmaatschappij zou mijns inziens zich er meer op moeten richten om mannen en vrouwen zonder zeeziekte en topfit het zeegat uit te krijgen met zeg windkracht tien tegen, of ervan uitgaan dat in de toekomst reddingen zoals ten tijde van Toxopeus niet meer voor gaan komen.

Hoe ik daar nu bij kom? Op het moment van schrijven verblijf ik als passagier op containerschip Ruth, met vijftien knoop van Agadir naar Cassa Blanca, en ben onder de indruk in brede zin van het hele reilen en zeilen op zo’n schip. Ik doel op veiligheid, degelijke, indrukwekkende techniek, verantwoordelijkheidsgevoel en ook de verzorging. Niet te vergeten het milieuaspect. Vooropgesteld dat er onwaarschijnlijke hoeveelheden brandstof verstookt worden, maar wel zuiniger dan het vervoer over de weg, is er veel aandacht voor afvalscheiding, reiniging van rioolwater, en het voorkomen van bacteriologische besmetting. In tegenstelling tot vroeger, wordt nagenoeg niets meer over boord gezet.
Mijn conclusie: schepen zijn veel veiliger en degelijker en raken minder snel in nood dan zo rond 1930. Zeelieden als uit de tijd van Toxopeus zijn misschien dan toch minder hard nodig, of toch niet voor dat ene geval dat …

De wereld van mijn vader was er een van de oude zeilschepen, hij bouwde fantastisch mooie, gedetailleerde modellen. Ook een echt zeilend model, een klassiek ontwerp, type ‘draak’ met een ingewikkelde zelfstuur-windvaan-inrichting, een prachtige S-spant met loodzware kiel en grote overhangen en navenante korte waterlijn.
Ondertussen was mijn broer Frits aangestoken door een prettig catamaranvirus, in dat kielzog ik ook dus. Het zeilweekend in Elahuizen is, denk ik, een belangrijk evenement geweest voor mij.

Een Catamaran, dat was in de ogen van mijn vader een zeilend vlot voor misschien ruime wind en strookte in geen enkel opzicht met de toenmalige opvatting van snelle zeilschepen. Dat was een mooie generatie clash: twee rompen, simpele V-vorm, geen ballast, rechtop varen, aan de wind varen ho maar (hierover straks meer). Hammer, nails and a bit of glue of wel resorcinollijm, draadnagels van brons, epoxy, glas en multiplex tegenover één romp, S-spant, veel ballast, heel schuin, hoog aan de wind, eiken spanten, deuvels, mahonie gangen, messing schroeven en hoogglans lak. Deze clash tussen multihull en monohull ging, voor zover ik mij herinner, zonder al te veel inlevingsgevoel maar wel op een sportieve manier.

Het was de periode toen op de boerderij Het Witte Lam, waar de familie Boon vanuit Amsterdam was neergestreken, drie Wharram ontwerpen gelijktijdig werden gebouwd. Ronald en Marijke met hun Narai Tortuga, Helmut Wams met een Tangaroa, en mijn broer Frits met een Tane, die een metertje verlengd was. Ik was daar ook elk weekend te vinden om mee te bouwen. De tijd waarin alles kon. Achteraf gezien een heel bijzondere tijd met tussen de middag op de radio steevast de ‘Dik voor mekaar show’ van André van Duin en mijnheer de Groot, tranen met tuiten, alhoewel niet iedereen daar de humor van inzag overigens. Nico gaf regelmatig gevraagd en ongevraagd advies/commentaar op onze bootbouwkunst. Een voorval herinner ik mij nog. Bij Helmut Wams, toen een verstokte pijproker, kwam rook uit zijn oren toen Nico een opmerking maakte over zijn schuine liplassen van zijn oregon stringers. Aardig detail, een catamaran heeft twee rompen, dat is een open deur, maar de tweede romp ging een stuk beter en vlotter dan de eerste;-)
In de eerste jaren moesten er nog heel wat zeil-skills aangeleerd worden. Elke monohull voer aan de wind sneller en hoger dan wij. Steevast riepen we dan tegen beter weten in: “Die heeft zijn motor bij staan.”

Terug naar mijn vader.
Ik schreef: een tijd waarin ‘alles’ kon, dat was anders in de tijd dat mijn vader zijn plannen realiseerde. Weinig middelen, kennis moest je zelf uit de catalogi en bibliotheken trekken. Met summiere bouwtekeningen moest je het zien te redden.
Hij heeft het aangedurfd om een prachtig spiegelsloepje met emmerzeil te bouwen in … de achterkamer op eenhoog. Spantenraam met steven, spiegel en kielplank althans. Dat was, bedacht ik later, een uniek en gedurfd avontuur. De huidgangen met de Bulthuismethode. Dit zijn ‘gestapelde’ latten op eiken spanten, zoals BM en 16 m² gebouwd werden onder andere bij Visser in Paterswolde. Groot avontuur toen met man en macht het spantenraam over de fietsenschuur over een hek werd getild en uiteindelijk naar Paterswolde werd getransporteerd waar mijn vader het afbouwde. Op een stukje veengrond had hij een insteekhaventje uitgegraven. Met de uitkomende grond maakte hij een terpje, daarop stond een tent, en ziedaar de stek voor een aantal jaren voor de familie Wiersma. Oh ja, wel met z’n allen op de fiets ernaartoe. Superzwaar voor mijn moeder, bedenk je dan ook weer achteraf.
Daar is het begonnen voor Frits en mij, wij hebben mooie reizen gemaakt, de oceaan overgestoken, en weer terug natuurlijk, poe poe. Maar mijn vader heeft binnen zijn persoonlijke mogelijkheden en de mogelijkheden van die tijd vergelijkbare avonturen aangedurfd en dat is super, bedacht ik ook weer later.
Tijdens zo’n 3 weken als passagier aan boord van een vrachtschip heb je eindelijk een goede omgeving en voldoende tijd om eens wat op te schrijven. Mijn vader zou het leven aan boord van een vrachtschip fantastisch gevonden hebben!

© Ariella Bijl voor CTC Nederland